vrijdag 31 januari 2020

Willen maar niet doen. En andersom

Drie jongens van een jaar of vijftien. Weggedoken in hun capuchon lopen ze tegen de wind in richting school. Ik fiets ze achterop. Een van het drietal doet een handopening. Een plastic zakje beweegt als een vlieger in de lucht.

Ik wil stoppen en de jongen aanspreken. Ik sta op het punt om tot actie over te gaan. Angst om uitgemaakt te worden voor zeikwijf heb ik niet. Het risico lopen om voor paal te staan is allang geen issue meer. Maar ik laat het en fiets door.

Ik wil iets maar doe het niet.

Thuis, in de kast, ligt een zakje met gesuikerde dropmix. Ik wil er niet steeds in graaien. Ik wil niet dat die onweerstaanbare dropjes met twee of drie tegelijk in mijn mond verdwijnen.

Ik wil iets niet maar doe het wel. 


woensdag 22 januari 2020

Het nieuwe gevaar

Mijn Stella en ik zijn onafscheidelijk geworden. Ik trap naar mijn werk en weer terug. Toch zo'n honderd kilometer per week.

Op het fietspad in Leek is het 's ochtends rond acht spitsuur. Scholieren, ouders met kinderen en ik, die daar tegenin moet. De jeugd is zwaar in de meerderheid. Dat is helemaal niet erg en ik snap ook best dat het leuk is om met minstens drie man naast elkaar te fietsen. Dus hou ik me in. Maar zodra ik het dorp uit ben gaan de remmen los.

Ik denk altijd dat ik best snel ga. Op z'n hardst is dat zo'n 26 kilometer per uur. Maar als ik gepasseerd word door de dame die mij elke ochtend met hoge snelheid voorbij vliegt, ben ik die illusie kwijt. Voor even dan. Want als zij uit beeld is ben ik weer de baas en sjees ik langs de   zwetende ploeteraars, die niet bedeeld zijn met een accu.

Een fiets met ondersteuning went snel. Maar niet alle weggebruikers kunnen die snelheid goed inschatten. De eend die vanochtend bijna onder mijn voorwiel zat, had daar ook nog moeite mee. Onder kwaakend protest herpakte hij zich en vloog hij weg. Zich ergerend aan het nieuwe gevaar op de weg. Het nieuwe gevaar wat mij dagelijks van A naar B brengt.

Toch maar eens serieus een helm overwegen. Voor mij en de eend. 





zondag 19 januari 2020

Een mevrouw waar je 'u' tegen zegt

'What the fuck is die bus vol'.
'Ja, hij zit daar wél lekker chill'.
'Nou, er is ook eens WiFi'.
'Volgens mijn moeder moet ik mijn haar weer anders doen.'


Ik ben in lijn 85 beland. Lijn 85 is anders dan de vertrouwde lijn 3. Lijn 85 zit barstensvol. Met alleen maar scholieren, die allemaal richting stad moeten. Ik zie nog een plekje onder een rugtas. Ik vraag aan het meisje wat ernaast zit of ze ruimte kan maken. Ze pakt hem weg en gaat door met appen, swipen of anderzins mobielgebruik. Ik speur, op zoek naar leeftijdgenoten. In de verste verte niemand te bekennen. Alleen de buschauffeur komt een beetje in de richting.

Bij  P + R Hoogkerk stap ik uit. Ik loop naar de halte waar ik wacht op de volgende bus. 'Mevrouw, weet u waar perron Q is?', klinkt het naast me. 'Ik heb geen idee, waar moeten jullie heen?', informeer ik bij het jonge stel. 'Naar Zernike', antwoordt het meisje.' Dan staan jullie goed', zeg ik.

Ze zei 'mevrouw' tegen me. 
Ik ben een mevrouw geworden. 
Een mevrouw waar je 'u' tegen zegt. 

Het zal op den duur wel gaan wennen. 












vrijdag 10 januari 2020

Naar het ziekenhuis


De partner van een collega moet binnenkort een operatie ondergaan. Als alles goed gaat mag hij op dezelfde dag weer naar huis.

De collega vertelde dat ze het met haar moeder aan de telefoon over haar eigen ziekenhuisbezoek had gehad. Pakweg vijftig jaar geleden. De amandelen werden geknipt en ze moest een nachtje blijven. Dat was standaard in die tijd. Ze herinnerde zich haar onbestemde, nare gevoel toen haar moeder haar moest achterlaten.

Door haar verhaal kwam mijn eerste nachtje ziekenhuis ook weer naar boven. Gelukkig hoefde ik niet alleen maar mocht ik samen met mijn jongste zusje Corine. Spannend natuurlijk. We waren vier en zes jaar oud. Gewapend met onze pyamaatjes, in een rieten mandje, gingen we naar het ziekenhuis. Wat er aan de operatie vooraf ging herinner ik me niet. Wel weet ik nog dat we naast elkaar wakker werden op een zaal met andere kinderen. In een bed met spijlen. En dat ik 's nachts ruzie kreeg met een verpleegster. Mijn kleine zusje moest per se naar de wc terwijl ze niet hoefde. De verpleegster greep haar bij de arm. Ik trok aan de andere arm en riep : 'Ze zegt toch dat ze niet hoeft?' De zuster won.

'Kwam er ook wat?' vroeg ik aan Corine toen ze terug was. 'Natuurlijk niet', was het antwoord.

Op de dagen erna dronken we koude ranja en reden we op onze step en gevoelige keeltjes langs de school. Daar bleven we even staan kijken naar onze schoolgenootjes in het klaslokaal. We voelden ons stoer en bijzonder. Niet naar school en toch naar buiten. Met een blauw waterijsje dat we hadden gekregen van opa, die samen met oma op ziekenbezoek kwam.

Wie dacht er nog aan een starre nachtzuster?